Cerebrale amyloïde angiopathie en dementie

Cerebrale amyloïde angiopathie (CAA) is een fundamenteel onderdeel van de pathologie van veel aandoeningen die dementie en/of hersenbloedingen veroorzaken. Bij de ziekte van Alzheimer (AD) is CAA het gevolg van de afzetting van amyloïd-alfa-eiwit (Abeta) in de adventitia en media van leptomeningeale en hersenparenchymale slagaders. Hoewel vrijwel alle gevallen van AD in meer of mindere mate CAA vertonen, is de verspreiding van CAA in de hersenen niet uniform, waarbij de occipitale kwab de meest voorkomende en ernstigst aangetaste regio is. In door CAA aangetaste bloedvaten gaan plaatselijke spier- en elastische elementen verloren en worden vervangen door amyloïde fibrillen, waardoor de algehele structuur van het bloedvat verzwakt. Bijgevolg is CAA vatbaar voor herseninfarcten en hersenbloedingen, hoewel de klinische gevolgen van CAA bij de ziekte van Alzheimer meestal geruisloos zijn, of ten minste worden “gemaskeerd” door de grotere mate van neuronale disfunctie ten gevolge van de vorming van seniele plaque (SP) en neurofibrillaire degeneratie. Niettemin kunnen grote herseninfarcten met focale neurologische stoornissen voorkomen in sommige gevallen van AD, en CAA is een belangrijke oorzaak van fatale intracerebrale (lobaire) bloedingen. CAA kan ook bijdragen tot laesies in de witte stof (myelineverlies) bij de ziekte van Alzheimer door ischemie te induceren via autoregulatoire disfunctie. Hoewel het Abeta eiwit dat bij de ziekte van Alzheimer in de bloedvaten wordt afgezet, qua chemische samenstelling vergelijkbaar is met het Abeta eiwit dat bij de ziekte van Alzheimer in het hersenparenchym wordt afgezet, is er geen duidelijk verband tussen de twee pathologieën. Wanneer CAA hoog is, kan de vorming van SP laag zijn, en omgekeerd. Om deze verschillen te benadrukken, is Abeta in CAA voornamelijk Abeta40, terwijl dat in SP Abeta42 is. Dergelijke verschillen in samenstelling kunnen een weerspiegeling zijn van verschillen in oorsprong, waarbij Abeta in SP afkomstig is van zenuwcellen en Abeta in CAA een plaatselijke vasculaire oorsprong heeft. Hoewel bepaalde erfelijke vormen van CAA met hersenbloeding geassocieerd zijn met autosomaal dominante mutaties in APP en andere genen (cystatine-C, transthyretine, gelsolin, ABrit, ADan), is er in de meeste gevallen van AD geen duidelijk verband tussen CAA en een andere genetische risicofactor dan het APO E beta4 allel, dat de ernst van CAA op een dosis-afhankelijke manier lijkt te verhogen, vooral in de occipitale cortex. Correlaties tussen genotype en fenotype kunnen nuttig zijn om de ontwikkeling van CAA bij AD en andere aandoeningen te begrijpen. Waarom bloedvaten in de occipitale kwab het meest vatbaar zijn voor CAA bij AD blijft onduidelijk, hoewel dit patroon van bloedvatbetrokkenheid niet lijkt te worden gerecapituleerd bij andere aandoeningen waarbij CAA de belangrijkste pathologische verandering is.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.