Vers 1
En het woord des HEEREN kwam tot mij, zeggende,
Zeggende – God waarschuwt nu de Joden, welke vijanden en benauwdheden tussenbeide zouden komen, eer Hij hen ten volle zou verlossen.
Vers 2
Mensenzoon, richt uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, de voornaamste vorst van Meshech en Tubal, en profeteer tegen hem,
Gog – Dit kan niet één enkele persoon of vorst zijn, hoewel het misschien iemand aanwijst, door wie de voorspelde moeilijkheden zijn begonnen. Sommigen geloven dat de tijd nog moet komen, waarin deze profetie zal worden vervuld. En dat het die vijanden van Gods kerk moet bedoelen, die afstammen van de Scythen, en nu heersers zijn over Cappadocië, Iberië, Armenië, of in bondgenootschap zijn met de Tartaren, en die noordelijke heidenen. Maar anderen menen, dat alle vijanden van Israël in alle windstreken, zowel openlijk als in het geheim hier bedoeld zijn, en dat de antichristelijke krachten en combinatie, zijn wat de profeet voorspelt.
Magog – Magog is, althans, een deel van Scythië, en omvat Syrië, waarin Hierapolis. door de Scythen was ingenomen, en van hen Scythopolis werd genoemd. Het is dat land, dat nu onderworpen is aan de Turken, en kan worden uitgebreid door Azië Klein, de landen van Sarmatië, en vele andere, onder meer dan één in opeenvolging van tijd. En in de laatste tijd onder één actieve en moedige vorst, zal al hun macht tegen de christenen worden aangewakkerd.
Vers 4
En Ik zal u omkeren, en haken in uw kaken steken, en Ik zal u tevoorschijn brengen, en uw ganse leger, paarden en ruiters, allen bekleed met allerlei harnas, ja, een grote schare met gespen en schilden, die allen zwaarden hanteren:
Het hanteren van zwaarden – Dat is, zeer gereed, deskundig en sterk in het hanteren van het zwaard.
Verse 6
Gomer, en al zijn banden; het huis van Togarma, van de noordelijke kwartieren, en al zijn banden; en velen met u.
Gomer – Inwoners van Galatië.
Togarma – Paphlagonia, en Cappadocia.
De noordelijke kwartieren – Het noordelijker volk, de talrijke Tartaren.
Vers 7
Bereid u voor, en bereid u voor, gij en uw ganse gezelschap, dat tot u vergaderd is, en wees hun een wachter.
Bereid u voor – God en de kerk bespotten deze machtige voorbereiding.
Ver 8
Na vele dagen zult gij bezocht worden; in de laatste jaren zult gij komen in het land, dat van het zwaard teruggebracht is, en uit vele volken verzameld is, tegen de bergen Israëls, die altijd afval geweest zijn; maar het is uit de volken voortgebracht, en zij zullen allen veilig wonen.
Na vele dagen – In de laatste dagen van het koninkrijk van de Messias onder de mensen.
Na vele jaren – Deze moeten gelijktijdig zijn met de vele dagen die reeds genoemd zijn.
Tij – Gog met al uw getallen.
Het land – Het land van de Joden, een volk dat uit gevangenschap was herwonnen, waarin het door het zwaard van hun vijand was gebracht.
Altijd afval – Het is reeds tweeduizend vierhonderd jaar geleden dat de tien stammen door Salmanezer zijn weggevoerd.
Maar het – Het land Kanaän, dat is, het volk daarvan.
Vers 11
En gij zult zeggen: Ik zal optrekken naar het land der ongemetselde dorpen; ik zal optrekken naar hen, die gerust zijn, die veilig wonen, die allen wonen zonder muren, en die geen tralies noch poorten hebben,
Ongemetseld – Zwak, en zonder eenige aanzienlijke verdedigingswerken.
Vers 13
Scheba, en Dedan, en de kooplieden van Tarsis, met al hun jonge leeuwen, zullen tot u zeggen: Zijt gij gekomen om een buit te maken? Zijt gij met uw gezelschap gekomen om een roof te maken? Om zilver en goud weg te voeren, om vee en goederen weg te nemen, om een grote buit te maken?
Sheba – Dit Sheba lag zuidwaarts, en omvat de gehele kust die Gog bijstond.
Dedan – Hiermee worden aangeduid de oostelijke volken die bijstonden.
Tarshish – De inwoners van de zeekust westwaarts, en Magog noordwaarts.
De jonge leeuwen – Jonge mannen dorstig naar bloed, maar meer naar buit, besluiten zich aan te sluiten, als zij voor zichzelf mogen roven en buit maken.
Komt gij – Deze herhaalde vraag schijnt een instemming te zijn om hem te hulp te komen, op voorwaarde dat zij mogen hebben, bezitten en wegdragen wat zij in beslag nemen.
Vers 14
Daarom, mensenzoon, profeteer en zeg tot Gog: Alzo zegt de Here GOD: Te dien dage, wanneer mijn volk Israël veilig woont, zult gij het niet weten?
Kent het – Gij zult het te weten komen.
Vers 15
En gij zult komen van uw plaats uit de noordelijke gedeelten, gij, en velen met u, allen te paard, een grote schare, en een machtig leger:
De noordelijke gedeelten – Uit Scythië, uit de Euxijnse en Kaspische zee, en landen daar omheen.
Vers 16
En gij zult opkomen tegen Mijn volk Israel, als een wolk om het land te bedekken; het zal zijn in de laatste dagen, en Ik zal u brengen tegen Mijn land, opdat de heidenen Mij zullen kennen, wanneer Ik geheiligd zal worden in u, o Gog, voor hun ogen.
Ik zal brengen – Ik zal u toelaten te komen.
Geheiligd – Beleden als een groot God over allen, een genadig en getrouw God voor Zijn volk, en een vreselijke vijand en wreker tegen de goddelozen.
Voor – In de ogen van al de heidenen die met Gog zijn, en nog veel meer in de ogen van Gods eigen volk.
Vers 17
Alzo zegt de Here GOD: Zijt gij het, van welken ik in oude tijden gesproken heb door mijn knechten, de profeten Israëls, die in die dagen vele jaren profeteerden, dat ik u tegen hen zou brengen?
Voorbij – Al deze ondernemingen heb ik gesproken, en zal ze evengoed verslaan als ik ze voorzegd heb.
Vers 19
Want in mijn jaloersheid en in het vuur mijns toorns heb Ik gesproken: Te dien dage zal er een grote schudding zijn in het land Israels;
Voor – Voor mijn eigen volk, en voor mijn eigen heerlijkheid.
Heb Ik gesproken – Tegen mijn vijanden Gog, en zijn ganse kudde.
Een grote schudding – Een grote beroering en tumult, als een aardbeving.
Vers 21
En Ik zal een zwaard tegen hem oproepen over mijn ganse gebergte, spreekt de Here GOD; ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn.
Zwaard – Israël.
Doorheen – Uit alle delen van het land, dat vol bergen was.
Ieder zijn zwaard – Zoals het was in Josafats tijd; en deze zwaarden kunnen bedoeld zijn met het zwaard dat God door allen zal roepen, want zij strekten zich uit over zijn gehele gebergte.
Vers 23
Alzo zal Ik Mij groot maken, en Mij heiligen; en Ik zal bekend worden in de ogen van vele volken, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
Zichzelf groot maken – Onmiskenbaar bewijzen dat Ik de machtige, rechtvaardige, trouwe, wijze, heilige en barmhartige God ben.
Zichzelf heiligen – Verkondigen dat Ik heilig ben, en trouw aan mijn woord.