Hebreeën, hoofdstuk 4 (King James Version) – Christian Answers WebBible

Christian Answers

Hebrews

Terug naar het vorige hoofdstuk
Bible Study HOME

Andere vertalingen van dit hoofdstuk:
NASB / NKJV / ESV

Hoofdstuk 4

1 Laten wij dan vrezen, opdat niet iemand van u, die ons een belofte heeft nagelaten om in zijn rust in te gaan, te kort zal schijnen te komen.

2 Want ons is het Evangelie verkondigd, evengoed als hun; maar het verkondigde woord heeft hun niet gebaat, omdat het niet vermengd is met geloof in hen, die het hoorden.

3 Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Gelijk Ik gezworen heb in Mijn toorn, zo zullen zij in Mijn rust ingaan; hoewel de werken voleindigd waren van de grondlegging der wereld af.

4 Want Hij sprak in een bepaalde plaats van den zevenden dag, op deze wijze: En God rustte den zevenden dag van al Zijn werken.

5 En wederom op deze plaats: Indien zij tot mijn rust zullen ingaan.

6 Ziet dan, het blijft, dat sommigen moeten ingaan, en zij, aan wie het eerst gepredikt was, zijn niet ingegaan wegens ongeloof:

7 Nogmaals, Hij beperkt een bepaalde dag, zeggende bij David: Ten dage, na zo lange tijd; gelijk er gezegd wordt: Ten dage, indien gij zijn stem wilt horen, verhardt uw harten niet.

8 Want indien Jezus hun rust gegeven had, zo zou Hij daarna niet van een anderen dag gesproken hebben.

9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.

10 Want die in Zijn rust ingegaan is, die heeft ook opgehouden van zijn eigen werken, gelijk God gedaan heeft van de zijne.

11 Laat ons dan arbeiden om in die rust in te gaan, opdat niemand valle naar hetzelfde voorbeeld van ongeloof.

12 Want het woord Gods is snel, en krachtig, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, het doorboort zelfs de scheiding van ziel en geest, en van gewrichten en merg, en het is een ontsluieraar van de gedachten en de bedoelingen des harten.

13 En er is geen schepsel, dat voor Hem niet openbaar is; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem, met Wie wij te doen hebben.

14 Ziet dan, dat wij een grote hogepriester hebben, die in de hemelen is overgegaan, Jezus, de Zoon van God, laat ons vasthouden aan onze belijdenis.

15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan aangedaan worden met het gevoel onzer zwakheden; maar die in alle dingen verzocht is geweest gelijk wij, doch zonder te zondigen.

16 Laten wij dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen, en genade vinden om hulp te verkrijgen ten tijde onzer benauwdheid.

Terug naar het vorige hoofdstuk
Terug naar

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.