Antiplatelets en anticoagulantia zijn beide antitrombotische geneesmiddelen. Ze voorkomen de vorming van stolsels of trombose. Ze breken geen stolsels af. Beiden voorkomen gewoon dat er een stolsel ontstaat of stoppen de groei ervan. Om een stolsel te breken, hebt u een trombolyticum nodig, zoals tPA of Streptokinase.
Antiplaatjes werken, zoals de naam al zegt, door te voorkomen dat bloedplaatjes samenklonteren en een stolsel vormen.
Anticoagulantia werken niet op bloedplaatjes. Ze doen hun werk door het remmen van stollingsfactoren die deel uitmaken van de stollingscascade.
In het algemeen worden anticoagulantia gebruikt voor aandoeningen waarbij sprake is van stagnatie. Door stagnatie kunnen zich bloedstolsels (trombose) vormen. Daarom worden PCD’s gebruikt voor DVT-profylaxe.
-Antiplatelets worden gebruikt bij aandoeningen waarbij endotheelbeschadiging optreedt en bloedplaatjes aan de beschadigde plaats blijven kleven. Bijvoorbeeld, in het hart, ischemie en MI zijn meestal niet te wijten aan stasis, maar aan plaquevorming met coronaire vaten. Dus gebruik je antiplaatjes.
Maar bij atriumfibrilleren is er stuwing in het hart die trombose kan veroorzaken en een trombus naar de hersenen kan sturen die een CVA veroorzaakt, dus heb je anticoagulantia nodig.