Tijdens een standaardvlucht met een vliegtuig ondervindt u twee krachten in verticale richting: de zwaartekracht van de aarde, die u (en het vliegtuig) naar beneden trekt, en de draagkracht van het vliegtuig, die u naar boven duwt. Als het vliegtuig in vrije val zou gaan, zouden zowel jij als het vliegtuig dezelfde zwaartekrachtversnelling naar beneden ondervinden, maar het vliegtuig zou niet langer de opwaartse kracht leveren om die versnelling op te heffen. Dit zou u de ervaring van gewichtloosheid geven, en u zou rondzweven in de cabine.
Oprang
Het vliegtuig klimt 2.400 meter, van 7.350 naar 9.750 meter, onder een hoek van 45° om hoogte te winnen voor de manoeuvre.
Doodvlucht
Als het vliegtuig het hoogste punt van zijn traject nadert, worden de motoren afgezet. Het vliegtuig vliegt naar zijn hoogste punt en begint te vallen, terwijl de passagiers binnenin gewichtloosheid ervaren.
Toename
Het vliegtuig trekt zich terug uit zijn duikvlucht van 30° en de passagiers ervaren een g-kracht van 1,8 terwijl ze weer klimmen. Deze volgorde wordt tijdens één vlucht wel 60 keer herhaald.