Internationale classificatie van ziekten (ICD) – 10
Hoofdstuk V
geestelijke en gedragsstoornissen (F00-F99)
Neurotische, stressgerelateerde en somatoforme stoornissen (F40-F48)
F43.1 Posttraumatische Stressstoornis
Ontstaat als een vertraagde of langdurige reactie op een stressvolle gebeurtenis of situatie (van korte of lange duur) van uitzonderlijk bedreigende of catastrofale aard, die waarschijnlijk bij vrijwel iedereen doordringend leed veroorzaakt. Predisponerende factoren, zoals persoonlijkheidskenmerken (b.v. dwangmatig, asthenisch) of een voorgeschiedenis van neurotische ziekte, kunnen de drempel voor de ontwikkeling van het syndroom verlagen of het beloop ervan verergeren, maar zij zijn noch noodzakelijk, noch voldoende om het optreden ervan te verklaren. Typische kenmerken zijn episoden van herhaald herbeleven van het trauma in opdringerige herinneringen (“flashbacks”), dromen of nachtmerries, tegen de aanhoudende achtergrond van een gevoel van “gevoelloosheid” en emotionele afstomping, onthechting van andere mensen, ongevoeligheid voor de omgeving, anhedonie, en vermijding van activiteiten en situaties die aan het trauma doen denken. Er is gewoonlijk een toestand van autonome hyperarousal met hypervigilantie, een verhoogde schrikreactie, en slapeloosheid. Angst en depressie gaan vaak gepaard met de bovenstaande symptomen en verschijnselen, en suïcidale gedachten komen niet zelden voor. Het begin volgt op het trauma met een latentietijd die kan variëren van een paar weken tot maanden. Het beloop is wisselend, maar in de meeste gevallen kan herstel worden verwacht. In een klein deel van de gevallen kan de aandoening een chronisch beloop hebben gedurende vele jaren, met uiteindelijk een overgang naar een blijvende persoonlijkheidsverandering (F62.0).
F43.1 Posttraumatische stressstoornis
Diagnostische Criteria
A. Blootstelling aan een stressvolle gebeurtenis of situatie (van korte of lange duur) van uitzonderlijk bedreigende of catastrofale aard, die waarschijnlijk bij vrijwel iedereen pervasieve distress veroorzaakt.
B. Aanhoudend herinneren of “herbeleven” van de stressor door opdringerige flash backs, levendige herinneringen, terugkerende dromen, of door het ervaren van distress bij blootstelling aan omstandigheden die lijken op of geassocieerd zijn met de stressor.
C. Daadwerkelijke of geprefereerde vermijding van omstandigheden die lijken op of geassocieerd zijn met de stressor (niet aanwezig vóór blootstelling aan de stressor).
D. Ofwel (1) ofwel (2):
(1) Onvermogen om zich, gedeeltelijk of volledig, enkele belangrijke aspecten van de periode van blootstelling aan de stressor te herinneren.
(2) Aanhoudende symptomen van verhoogde psychologische gevoeligheid en opwinding (niet aanwezig vóór blootstelling aan de stressor), aangetoond door een van de twee volgende:
a) moeite om in slaap te vallen of te blijven;
b) prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen;
c) concentratieproblemen;
d) hyper-vigilantie;
e) overdreven schrikreactie