Een van de meest invloedrijke, belangrijke en veelzijdige gitaristen en songwriters uit de rockgeschiedenis is zonder twijfel Jimmy Page. Zowat elke rockgitarist van eind jaren ’60/begin jaren ’70 tot nu is beïnvloed door Page’s werk met Led Zeppelin — zijn monolithische riffs dienden als blauwdruk voor wat uiteindelijk heavy metal zou worden, maar toch weigerde hij zich in een hokje te laten plaatsen van een enkele muziekstijl (hij raakte folk, country, funk, blues, en andere genres aan). Page schreef (of schreef mee) aan de vele klassieke nummers van Zeppelin en produceerde al hun albums. Page werd geboren op 9 januari 1944 in Heston, Middlesex, Engeland. Hij begon gitaar te spelen toen hij 13 was, geïnspireerd door het Elvis Presley liedje “Baby Let’s Play House,” en hoewel hij verschillende lessen nam, was hij vooral autodidact. In plaats van meteen na de middelbare school naar de universiteit te gaan, besloot Page bij zijn eerste echte rockband te gaan, Neil Christian & the Crusaders, waarmee hij door Engeland toerde. Maar Page werd ernstig ziek (met klierkoorts) en werd gedwongen te stoppen en te herstellen. Teleurgesteld overwoog Page de muziek op te geven en zich te concentreren op een andere interesse, schilderen, terwijl hij zich inschreef aan een kunstacademie in Sutton, Surrey.
Met de opkomst van bands als de Rolling Stones in de vroege jaren ’60 en hun gruizige blues-rock, werd Page’s interesse in muziek weer opgewekt — maar in plaats van meteen een band te vormen, besloot hij zijn vak verder te ontwikkelen door een van Engelands top sessiegitaristen en producers te worden. Hoewel de precieze details van de sessies waaraan hij meewerkte in de loop der tijd in nevelen zijn gehuld, staat het vast dat hij werkte met veel van de topacts van die tijd, waaronder de Who, Them, Donovan, de Kinks en de Rolling Stones. In 1966 wilde Page zijn sessiewerk in de wacht zetten en bij een full-time band gaan spelen; hij accepteerde een aanbod om bij de Yardbirds te gaan spelen (eerst als bassist, kort daarna als gitarist), waar hij werd gekoppeld aan een andere rock-gitaargrootheid aller tijden, Jeff Beck. Hoewel de Yardbirds begonnen als een straight-ahead blues-rock band, begon de groep met de opname van Page in de line-up te experimenteren met psychedelische en hard rock stijlen.
Ondanks het feit dat het duidelijk was dat de Yardbirds zich op het dieptepunt van hun carrière bevonden (Beck vertrok kort nadat Page aan boord was gekomen), verscheen Page op het album Little Games en op verschillende tournees voordat de band er uiteindelijk mee stopte in 1968. Met nog een reeks tourdata gepland in Europa, besloot Page om door te gaan met de shows en een nieuwe band samen te stellen die de New Yardbirds werd genoemd — met o.a. de oude sessie-bassist John Paul Jones, plus nieuwkomers Robert Plant op zang en John Bonham op drums. Na afloop van hun eerste tournee veranderde de band zijn naam in Led Zeppelin en verkende het nog grotendeels onontgonnen terrein van de hardrock/heavy metal. De band werd onmiddellijk een van de meest succesvolle en duurzame bands in de rockwereld en bracht van 1969 tot 1975 een reeks klassieke albums uit – Led Zeppelin I, Led Zeppelin II, Led Zeppelin III, Led Zeppelin IV, Houses of the Holy, en Physical Graffiti — waar klassieke rockstandards uit voortkwamen als “Dazed and Confused,” “Whole Lotta Love,” “Immigrant Song,” “Black Dog,” “Stairway to Heaven,” en “Kashmir,” terwijl de band ook een niet te missen live-act werd in de loop van het proces. Page vond ook de tijd om samen te werken met folkartiest Roy Harper (met name diens in 1971 verschenen Stormcock, onder het pseudoniem S. Flavius Mercurius). Tegen het midden van de jaren 70 was Zeppelin waarschijnlijk de grootste rockband ter wereld (hun invloed op andere rockbands die in hun kielzog volgden kan niet genoeg benadrukt worden) toen ze hun eigen platenmaatschappij, Swan Song, oprichtten, maar het was rond deze tijd dat Page begon te dealen met heroïne en andere middelen, wat er uiteindelijk toe leidde dat hij eind jaren 70/begin jaren 80 een volwaardige verslaafde werd (als gevolg daarvan begon zijn spel eronder te lijden). Ook Page’s interesse in het occulte werd een bron van zorg voor de mensen om hem heen (hij kocht zelfs een landhuis aan het Loch Ness in Schotland dat ooit eigendom was geweest van de beroemde Satanist Aleister Crowley).
Zeppelin bleef albums uitbrengen tot het begin van de jaren ’80 (1976’s concert film/soundtrack The Song Remains the Same en Presence, 1979’s In Through the Out Door), maar tragedie deed het kwartet uiteindelijk ontsporen — de dood van Plant’s jonge zoon in 1977 en Bonham’s aan alcohol gerelateerde dood in 1980. Nadat Led Zeppelin eind 1980 besloot het voor gezien te houden, verdween Page uit het zicht (later werd bekend dat hij zijn instrument daarna lange tijd nauwelijks had aangeraakt). Pas in 1982 begon Page uit zijn zelfopgelegde ballingschap te treden, toen hij componeerde en meespeelde op de soundtrack van Death Wish III, de Zeppelin outtakes collectie Coda samenstelde en in 1983 deelnam aan de met sterren overladen A.R.M.S. tour, waarbij Page zich verenigde met Beck en Eric Clapton voor een reeks shows waarmee geld werd ingezameld voor onderzoek naar multiple sclerose. In 1984 was Page te gast naast Plant, Beck en Nile Rodgers op de hit-EP van de rock & roll oldies The Honeydrippers, en vormde zijn eerste band sinds de ondergang van Zeppelin, genaamd the Firm. De groep bestond uit de voormalige Free/Bad Company zanger Paul Rodgers, en ondanks het feit dat hun titelloze debuut een behoorlijke hit was, besloot de band het voor gezien te houden kort na de release van hun lauw ontvangen tweede poging, Mean Business.
Led Zeppelin fans kregen een zeldzame traktatie toen de overlevende drie leden van Zeppelin (met drummers Tony Thompson en Phil Collins) zich herenigden voor de mammoet Live Aid in Philadelphia’s JFK Stadium in juli 1985 — helaas met een ongelooflijk slecht gerepeteerd, slordig optreden. Zeppelin kwam opnieuw samen in 1988 voor het Atlantic Records 25th anniversary concert in New York’s Madison Square Garden (deze keer nam Bonham’s zoon, Jason, de plaats in van zijn overleden vader achter de kit), en speelde opnieuw een miniset vol fouten. Hetzelfde jaar was Page te gast op Plant’s solo release Now & Zen, en bracht hij zijn allereerste solo-opname uit, Outrider, die hij opvolgde met een tournee die nummers uit alle tijdperken van zijn carrière behandelde. In het begin van de jaren ’90 bleven geruchten over een op handen zijnde Zeppelin reünie de ronde doen, en nadat Plant een uitnodiging van Page afsloeg om opnieuw samen te werken, besloot Page samen te werken met voormalig Deep Purple/Whitesnake zanger David Coverdale, wiens zangstijl door de jaren heen vaak werd vergeleken met die van Plant. Page’s laatste project duurde slechts een enkel album, het zwaar Zep-achtige Coverdale/Page uit 1993, terwijl een voorgestelde wereldtournee werd geschrapt ten gunste van slechts een paar selecte data in Japan.
In 1994 kwamen Plant en Page eindelijk overeen om weer samen te werken (hoewel Jones deze keer niet was uitgenodigd), wat leidde tot de release van de akoestische set No Quarter in datzelfde jaar, plus een zeer populaire MTV Unplugged special en uitverkochte wereldtournee. Een jaar later werd Led Zeppelin opgenomen in de Rock & Roll Hall of Fame, dit was de tweede keer dat een aan Page verwante band het teken kreeg van de Hall (in 1992 werden de Yardbirds geëerd). In 1998 brachten Plant en Page een album uit met geheel nieuw materiaal, Walking into Clarksdale, dat verrassend genoeg niet goed werd ontvangen door het publiek en kort na de release uit het zicht verdween. Het duo ging hun eigen weg tegen het einde van de jaren ’90, toen Page zich aansloot bij de Black Crowes voor een tournee en live album (2000’s Live at the Greek). In hetzelfde jaar dat het album uitkwam, werd een andere Crowes/Page tour ingekort vanwege een rugblessure die Page opliep. Maar in juni 2001 stond Page op het concertpodium naast Plant om de 60e verjaardag van Roy Harper te vieren.
In 2005 werd Page benoemd tot Officier in de Orde van het Britse Rijk als erkenning voor zijn liefdadigheidswerk, en het jaar daarop werd hij, samen met de rest van Led Zeppelin, opgenomen in de U.K. Music Hall of Fame. Een eenmalig liefdadigheidsconcert met alle overlevende Led Zeppelin leden, met Jason Bonham op drums, vond plaats in 2007 in de O2 Arena in Londen, en in 2008 verscheen Page in en was medeproducent van de gitaardocumentaire It Might Get Loud, die zich richtte op de carrières en speelstijlen van Page, Jack White, en U2’s The Edge. In 2012 ontvingen Page, Plant en Jones de prestigieuze Kennedy Center Honors van president Barack Obama tijdens een ceremonie in het Witte Huis, terwijl er geruchten de ronde deden over een mogelijke Led Zeppelin-reünie in afwachting van de aanstaande deluxe heruitgaven van de eerste drie studioalbums van de band. Tegen 2014 waren die geruchten grotendeels afgenomen, en Page kondigde aan dat hij voor het eerst sinds 1988 een band ging samenstellen en als solo act ging toeren.