Soccer teams bestaan elk uit 11 spelers. Elk team probeert de bal te controleren en in de richting van het doel van de tegenstander te spelen. Slechts één speler van elk team, de keeper, kan de bal met de handen en armen aanraken. De rest van de spelers kan de bal aanraken met elk deel van het lichaam behalve de handen en armen. Zij bewegen de bal meestal met hun voeten.
Rollen van de speelsters
Tijdens een voetbalwedstrijd verspreiden de speelsters van elk team zich in losse formaties over het veld. Een formatie heeft meestal een voorste, achterste en middelste sectie.
De voorste sectie is het aanvallende, of scorende, deel van het team. De belangrijkste aanvallende spelers worden voorwaartsen genoemd, of aanvallers. Wanneer een team de bal heeft, proberen de voorwaartsen doelpunten te maken. De aanvallers van een team staan meestal het dichtst bij het doel van de tegenstander.
De achterhoede is vooral defensief – het beschermt het doel van het team. Elk team heeft een keeper voor zijn doel. Doelmannen proberen de schoten van de tegenstander op het doel af te buigen of op te vangen. Spelers die verdedigers worden genoemd, vormen een verdedigingsscherm tussen hun keeper en de tegenpartij. Verdedigers proberen de bal af te pakken van het andere team.
De spelers in het middengedeelte spelen zowel aanvallend als verdedigend. Middenvelders bevinden zich meestal tussen de voorwaartsen en verdedigers van hun team.
Vaardigheden
Soccer spelers verplaatsen de bal door ofwel te dribbelen, te schoppen, of te koppen. Een speler dribbelt met behulp van zeer korte schoppen om de bal naar voren te verplaatsen. Door te dribbelen kan een speler de bal onder controle houden terwijl hij over het veld rent. Spelers gebruiken langere trappen om de bal naar medespelers te passen of om te proberen een doelpunt te maken. De bal met het hoofd raken wordt koppen genoemd. Spelers koppen vaak naar de bal als ze een lange, hoge pass krijgen. Soms proberen ze de bal ook in het doel te koppen.
Wanneer een speler de bal heeft, proberen spelers van de tegenpartij de bal af te pakken van die speler. Dit wordt tackelen genoemd. Bij één type tackel gebruikt een speler de voeten om de bal van een tegenstander weg te schoppen of te stelen. Een andere manier om aan de bal te komen is door een pass te onderscheppen. Een speler onderschept een pass door de bal te stelen tijdens een pass tussen twee tegenstanders.
Fouls
Drie officials – een scheidsrechter en twee assistenten – controleren het spel. Zij geven de teams straffen wanneer spelers overtredingen maken, of de regels overtreden. Na sommige overtredingen kennen de officials vrije trappen toe aan het andere team. Wanneer een vrije schop wordt genomen, moeten alle spelers van het overtredende team minstens 9 meter (10 yards) van de bal zijn. De officials kennen strafschoppen toe voor zwaardere overtredingen. Een strafschop is een vrije schop op het doel van het aanvallende team. Hij wordt genomen vanaf een plek 12 yards (11 meter) van het doel. Alle spelers behalve de verdedigende keeper en de schopper moeten opzij gaan.