Dit artikel is oorspronkelijk geplaatst op 9 september 2018.
“Racisme is satanisme.” Het was deze overtuiging die Rabbi Abraham Joshua Heschel, een religieuze Jood uit een Hasidische familie in Polen, in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging lanceerde.
Hij verschijnt naast Martin Luther King Jr. op verschillende van de meest iconische foto’s van die tijd: arm in arm de Edmund Pettus Bridge oversteken in maart 1965; samen buiten Arlington Cemetery staan in een stil protest tegen de Vietnamoorlog in 1968.
Heschel en King op Arlington National Cemetery, 6 februari 1968
Foto door John C. Goodwin
We zijn zo gewend geraakt aan deze beelden dat het gemakkelijk is te vergeten hoe ongewoon de vriendschap tussen Heschel en King in die tijd was. De twee hadden zeer verschillende achtergronden – King was opgegroeid in Atlanta, Georgia, terwijl Heschel in maart 1940 als vluchteling uit Hitler’s Europa in de Verenigde Staten aankwam – “een brandmerk uit het vuur geplukt”, zoals hij schreef. Toch vonden de twee een intimiteit die de groeiende publieke kloof tussen hun twee gemeenschappen oversteeg. Heschel bracht King en zijn boodschap bij een breed Joods publiek, en King maakte van Heschel een centrale figuur in de strijd voor burgerrechten. Vaak samen lezingen gevend, spraken zij beiden over racisme als de wortel van armoede en de rol ervan in de oorlog in Vietnam; beiden spraken ook over zionisme en over de strijd van Joden in de Sovjet Unie. De zorg die zij deelden was “het redden van de ziel van Amerika.”
King en Heschel ontmoetten elkaar voor het eerst in Chicago in 1963 op de conferentie over “Religie en Ras” georganiseerd door de Nationale Conferentie van Christenen en Joden (NCCJ). De band tussen hen was onmiddellijk. Kings toespraak op de conferentie, “A Challenge to the Churches and Synagogues,” bevestigde dat de strijd tegen racisme een interreligieuze inspanning was:
De kerken en synagogen hebben de gelegenheid en de plicht om hun stem als een bazuin te verheffen en het volk de immoraliteit van segregatie te verklaren. Wij moeten bevestigen dat elk menselijk leven een reflex van goddelijkheid is, en dat elke daad van onrechtvaardigheid het beeld van God in de mens bezoedelt en ontsiert. De onderliggende filosofie van segregatie staat lijnrecht tegenover de onderliggende filosofie van ons joods-christelijk erfgoed, en alle dialectiek van de logici kan hen niet samen doen gaan.
Heschel volgde King, en opende zijn toespraak door zijn publiek mee te nemen in een dramatisch bijbels verhaal:
Op de eerste conferentie over religie en ras waren de belangrijkste deelnemers Farao en Mozes…. De uitkomst van die topontmoeting is niet tot een einde gekomen. Farao is niet klaar om te capituleren. De uittocht is begonnen, maar is nog lang niet voltooid. In feite was het voor de kinderen van Israël gemakkelijker om de Rode Zee over te steken dan voor een neger om bepaalde universiteitscampussen over te steken.
Heschel’s hartstochtelijke toespraak zette het publiek onder stroom – Cornel West heeft het de sterkste veroordeling van racisme door een blanke man genoemd sinds William Lloyd Garrison. “Racisme is Satanisme, een regelrecht kwaad,” verklaarde Heschel. “Je kunt niet God aanbidden en tegelijkertijd naar de mens kijken alsof hij een paard is.” Religie kan niet samengaan met racisme: het is een ernstige schending van het fundamentele religieuze principe om niet te moorden. Racisme is openbare vernedering, die in de Talmoed wordt veroordeeld als gelijkstaand aan moord: “Men zou liever zelfmoord plegen dan een persoon publiekelijk te beledigen.”
“Elke daad van onrechtvaardigheid bezoedelt en ontsiert het beeld van God in de mens.” Martin Luther King Jr.
Zijn kritiek strekte zich uit tot religieuze gemeenschappen: “We maken ons meer zorgen over de zuiverheid van dogma’s dan over de integriteit van de liefde. …Wat ontbreekt is een besef van de monstruositeit van ongelijkheid.” Racisme is “de test van onze integriteit, een prachtige spirituele kans” voor radicale verandering. “Eerbied voor God wordt getoond in eerbied voor de mens…. Om arrogant te zijn tegenover de mens is godslasterlijk tegenover God.”
Heschel en King deelden een minachting voor de populaire liberale protestantse theologie van die tijd, en een scepticisme voor orthodoxies. Zij dreven de spot met Paul Tillich’s definitie van God als de “grond van het zijn”, hulpeloos tegenover onrechtvaardigheid. Beiden vonden dat de theologie van Karl Barth “de gemiddelde geest verloren liet gaan in de mist van theologische abstracties,” zoals King schreef.
In antwoord op deze religieuze onmacht, creëerde Heschel een nieuwe theologische benadering die, net als die van King, een conservatieve theologie combineerde met een liberale politiek. Zijn boek The Prophets, een belangrijke uitbreiding van zijn Duitse doctoraalscriptie, verscheen voor het eerst in het Engels in 1962. Gedurende de jaren dat Heschel het voorbereidde, had hij aandacht voor de activiteiten van King en de burgerrechtenbeweging, en zijn boek weerspiegelt de politieke passies van die tijd.
Toen het boek werd gepubliceerd, kreeg het enorme aandacht onder bijbelgeleerden en theologen als een veelzijdig en baanbrekend werk. Heschel leverde een vernietigende kritiek op de protestantse bijbelwetenschap, ontwikkelde nieuwe criteria voor de interpretatie van de profetische teksten, en bracht een verwaarloosde maar centrale Joodse theologische traditie van het begrijpen van God, openbaring, en de mens naar de voorgrond.
Maar zijn werk bleef niet in de bibliotheken van de academische wereld. Andrew Young, James Lawson, Vincent Harding, C.T. Vivian, en Bayard Rustin behoorden tot de jonge activisten in de geweldloosheidsbeweging die me vertelden dat ze een exemplaar van de paperback editie in hun achterzak meedroegen ter inspiratie en troost.
Tegen de tijd dat Heschel en King elkaar ontmoetten, was de natie gespannen: de Birmingham-campagne was aan de gang in de eerste maanden van 1963, en op 11 juni 1963 probeerde George Wallace, gouverneur van Alabama, de inschrijving van Vivian Malone en James Hood aan de Universiteit van Alabama te blokkeren; federale troepen dwongen hem opzij te stappen. Die avond hield president Kennedy een belangrijke televisietoespraak, waarin hij wetgeving beloofde en burgerrechten een “morele kwestie” noemde. De volgende dag werd Medgar Evers, veldsecretaris van de NAACP in Mississippi, vermoord.
King bereidde zich die zomer van 1963 voor op de March on Washington for Jobs and Freedom, georganiseerd door A. Philip Randolph en Bayard Rustin, een demonstratie die president Kennedy hoopte te voorkomen. Kennedy nodigde een groep leiders van de burgerrechten, waaronder Heschel, uit voor een bijeenkomst in het Witte Huis op 20 juni. Heschel beantwoordde de uitnodiging met een telegram gedateerd 16 juni:
Eis van religieuze leiders persoonlijke betrokkenheid, niet slechts een plechtige verklaring. Wij verspelen het recht om God te aanbidden zolang wij negers blijven vernederen. Kerk en synagoge hebben gefaald, zij moeten zich bekeren. Vraag aan religieuze leiders om op te roepen tot nationale bekering en persoonlijke opoffering. Laat religieuze leiders een maandsalaris doneren aan het fonds voor negerhuisvesting en onderwijs. Ik stel voor dat u Mr. President de staat van morele noodtoestand uitroept…. Het uur roept om morele grootsheid en spirituele vermetelheid.
De March on Washington vond plaats in augustus 1963, met meer dan tweehonderdduizend deelnemende mensen.
“Het uur roept om morele grootsheid en spirituele vermetelheid.” Abraham Joshua Heschel
Op hun pleidooien volgde een teleurstellende stilte. President Kennedy kondigde geen morele noodtoestand af, noch doneerden geestelijken een maandsalaris aan huisvesting en onderwijs. De spanningen in de Verenigde Staten namen zelfs nog toe. Slechts enkele weken later, op 15 september 1963, werd een kerk in Birmingham gebombardeerd, waarbij vier jonge zwarte meisjes om het leven kwamen. Diezelfde dag lanceerden James Bevel en Diane Nash het Alabama Project dat uiteindelijk leidde tot de beroemde mars van Selma naar Montgomery in 1965.
De profeten – zowel Heschel’s boek als de bijbelse figuren – trokken Heschel en King naar elkaar toe. Beide mannen waren opgeleide theologen die ook wisten hoe ze moesten preken. King was de organisator en de publieke figuur, terwijl Heschel de theoloog en geleerde was met de stem van een publieke intellectueel. Profetische retoriek heeft een lange publieke geschiedenis in de Verenigde Staten, maar het waren niet alleen de woorden van de profeten die opvielen. Voor King en Heschel waren de profeten buitengewone mensen met gepassioneerde gevoelslevens, mensen die wisten hoe ze moesten bidden en die krachtige symbolische momenten creëerden.
Beiden geloofden ook dat de passies van de profeten de passie van God weerspiegelen. Zoals Heschel het zag, leren we van de profeten dat de God van de Hebreeuwse Bijbel een God van pathos is die met passie reageert op menselijke daden: “Met Israëls ellende kwam de ellende van God.” Goddelijke pathos wordt geëvenaard door profetische sympathie, het vermogen van de profeet om te resoneren met Gods innerlijke leven.
Niet alleen integreerde King verzen uit de profetische boeken van de Bijbel in zijn toespraken, hij verplaatste ook het huidige moment naar de bijbelse tijd. Hij sprak over zichzelf als Mozes op de bergtop. In een minder bekende toespraak vergeleek hij burgerrechtenactivisten met de brandende braamstruik: “Bull Connor zou vervolgens zeggen: ‘Zet de brandslangen aan.’ En zoals ik u laatst zei, Bull Connor kende de geschiedenis niet. Hij kende een soort natuurkunde die op de een of andere manier geen verband hield met de transfysica die wij kenden, en dat was het feit dat er een bepaald soort vuur was dat geen water kon blussen.”
Heschel sprak in soortgelijke bewoordingen in zijn toespraak uit 1964, “The White Man on Trial”:
De tragedie van Farao was het onvermogen om te beseffen dat de uittocht uit de slavernij verlossing had kunnen betekenen voor zowel Israël als Egypte. Hadden de Farao en de Egyptenaren zich maar bij de Israëlieten in de woestijn gevoegd en samen aan de voet van de Sinaï gestaan!
De profeet herinnert zijn toehoorders aan hun morele plicht om te reageren, niet alleen op de profeet, maar op hen die lijden als gevolg van onze immorele samenleving. In die zin is King’s “geliefde gemeenschap” een morele uitnodiging om te kiezen voor burgerschap in een alternatieve gemeenschap van geweldloosheid die tracht te overwinnen wat King identificeerde als de drie kwaden van armoede, racisme en militarisme.
Een nieuwe dimensie van profetie werd geïntroduceerd door de burgerrechtenbeweging: de profetie van lichaam en actie. Wat de kracht van de beweging voortbracht was niet alleen de profetische retoriek, geworteld in de prediking van de zwarte christelijke traditie en in de klassieke Amerikaanse jeremiade, maar ook het gebruik van het lichaam, geweld beantwoordend met geweldloosheid. Het lichaam werd de symbolische voorstelling van de profetie. Susie Linfield besluit haar boek, The Cruel Radiance: Photography and Political Violence, met een vraag van fotograaf Gilles Peress: “Hoe maak je het ongeziene zichtbaar?” De aanwezigheid van het geweldloze lichaam, zittend of marcherend, maakte de leringen zichtbaar.
Meer nog, de passie van de profeten maakte hun innerlijke religieuze leven tastbaar. Voor Heschel was een pijler van authentieke profetie het vermogen van de profeet om God en mens in één gedachte tegelijk vast te houden. Over Jeremia, bijvoorbeeld, schreef Heschel: “Staande voor het volk pleitte hij voor God; staande voor God pleitte hij voor zijn volk.” De profeet staat binnen de staat, maar los van de macht van de staat.
Op vergelijkbare wijze moest de burgerrechtenbeweging het begrip van de staat over de mens uitdagen en omverwerpen. Wat Heschel de “oogziekte” van het racisme noemde, dat zwarte Amerikanen had uitgesloten van de burgerlijke staat, had zichzelf buiten de burgerlijke band van morele rechtvaardigheid geplaatst. Dergelijke uitspraken zijn geen retoriek alleen, maar leggen een claim bij de luisteraars: profetie is een eis, geen troost of geruststelling. Het vraagt om actie.
De mars van Selma naar Montgomery in 1965 was een belangrijke gebeurtenis voor zowel Heschel als King. Een paar dagen voordat de mars plaatsvond, leidde Heschel een delegatie van achthonderd mensen naar het hoofdkwartier van de FBI in New York City om te protesteren tegen de wrede behandeling van demonstranten in Selma. Op vrijdag 19 maart, twee dagen voor het begin van de mars in Selma, ontving Heschel een telegram van King, waarin hij werd uitgenodigd zich bij de marsgangers aan te sluiten. Heschel werd verwelkomd als een van de leiders in de voorste rij van demonstranten, met King, Ralph Bunche, en Ralph Abernathy. Elk van hen droeg een bloemenkrans meegebracht door Hawaïaanse afgevaardigden. In een ongepubliceerde memoires die hij schreef na zijn terugkeer uit Selma, beschrijft Heschel de extreme vijandigheid die hij ondervond van blanken in Alabama vanaf het moment dat hij aankwam op het vliegveld, in tegenstelling tot de vriendelijkheid die hij ondervond van King’s assistenten.
King’s “geliefde gemeenschap” is een uitnodiging om te kiezen voor burgerschap in een alternatieve gemeenschap van geweldloosheid.
Heschel’s aanwezigheid op de eerste rij van de demonstranten was een visueel symbool van religieus-joodse betrokkenheid bij burgerrechten, en “zette niet alleen de joodse religieuze gemeenschap, maar ook joden van jong tot oud aan tot directe actie, en galvaniseerde het hele spectrum van activisten, van fondsenwervers tot advocaten.” Niet iedereen reageerde even positief op de demonstranten; de New York Times berichtte dat de Republikeinse Afgevaardigde William L. Dickinson de mars een communistisch complot had genoemd, en beweerde dat “dronkenschap en seksorgieën aan de orde van de dag waren.”
Bij zijn thuiskomst beschreef Heschel zijn ervaring in een dagboekaantekening:
Ik voelde een gevoel van het heilige in wat ik aan het doen was. Dr. King uitte me verschillende keren zijn waardering. Hij zei, “Ik kan u niet zeggen hoeveel uw aanwezigheid voor ons betekent. U kunt zich niet voorstellen hoe vaak dominee Vivian en ik over u spreken.” Dr. King zei tegen mij dat dit de mooiste dag van zijn leven was en de belangrijkste burgerrechtendemonstratie…. Ik voelde weer wat ik al jaren denk – dat Joodse religieuze instellingen opnieuw een grote kans hebben gemist, namelijk om een burgerrechtenbeweging te interpreteren in termen van het Jodendom. De overgrote meerderheid van de Joden die er actief aan deelnemen, zijn zich totaal niet bewust van wat de beweging betekent in termen van de profetische tradities.
“Ik voelde dat mijn benen aan het bidden waren,” zei Heschel. De mars deed hem denken aan het wandelen met chassidische rebbes, een ervaring van gebed in de wereld van de chassidische vroomheid. Hasidisme trachtte alle fysieke handelingen te begiftigen met de aanwezigheid van de ziel. Wandelen met een rebbe betekende het heilige te ervaren in alledaagse handelingen, de goddelijke uitstraling te voelen die van hem uitging, en te erkennen dat ook wandelen naar de hemel kan worden gericht als gebed.
Of King zich al dan niet publiekelijk zou moeten uitspreken tegen de oorlog in Vietnam was een onderwerp dat Heschel in de jaren tussen 1965 en 1967 bezighield. Zou King’s publieke verzet tegen de oorlog de burgerrechtenbeweging schaden? Wat was de beste politieke koers, en wat was het grootste morele goed? Omdat hij zelfs binnen de Southern Christian Leadership Conference, die hij leidde, geen wijdverspreide steun kreeg voor een publiek standpunt tegen de oorlog, kwam King zwaar onder vuur te liggen voor zijn oppositie. Leiders op het gebied van burgerrechten, waaronder Ralph Bunche, Roy Wilkins, Jackie Robinson en senator Edward Brooke uitten openlijk kritiek op hem, en belangrijke kranten in zowel de zwarte als de blanke gemeenschap schreven redactionele artikelen tegen hem. King werd aangevallen omdat hij de steun van president Lyndon Johnson aan de burgerrechtenbeweging zou kunnen ondermijnen. Whitney Young, directeur van de Urban League, stelde zelfs dat “de grootste vrijheid die er voor negers bestaat … de vrijheid is om in Vietnam te sterven.”
Tegen deze achtergrond hield King op 4 april 1967 zijn toespraak tegen de oorlog in Vietnam, een van zijn belangrijkste toespraken, voor een enorm publiek in de Riverside Church in New York City, op een bijeenkomst georganiseerd door Clergy and Laymen Concerned about Vietnam (CALCAV). Heschel introduceerde hem met de woorden:
Onze gedachten over Vietnam zijn zweren, die ons vertrouwen vernietigen, onze meest gekoesterde verbintenissen ruïneren met lasten van schaamte. We zijn tot in het diepst van ons hart doorboord met pijn, en het is onze plicht als burgers om nee te zeggen tegen de subversiviteit van onze regering, die de waarden die we koesteren te gronde richt…. Het bloed dat we in Vietnam vergoten, maakt al onze proclamaties, inwijdingen, vieringen belachelijk. Is ons geweten een fossiel geworden, is alle genade verdwenen? Als barmhartigheid, de moeder van nederigheid, nog leeft als eis, hoe kunnen we dan ja zeggen tegen het brengen van kwelling naar dat geteisterde land? Wij zijn hier omdat onze eigen integriteit als mens in verval is geraakt door de doodsangst en de genadeloze moorden die in onze naam worden gepleegd. In een vrije samenleving zijn sommigen schuldig en zijn allen verantwoordelijk. Wij zijn hier om de regeringen van zowel de Verenigde Staten als Noord-Vietnam op te roepen stil te staan en te overwegen dat geen enkele overwinning de prijs waard is van de terreur, die alle partijen in Vietnam, Noord en Zuid, begaan. Bedenk dat het bloed van onschuldigen voor altijd huilt. Als dat bloed zou ophouden te huilen, zou de mensheid ophouden te bestaan.
In navolging van Heschel herinnerde King zijn publiek aan het motto van de SCLC, “Om de ziel van Amerika te redden”, en voegde eraan toe: “Als de ziel van Amerika totaal vergiftigd raakt, moet een deel van de autopsie luiden Vietnam…. Een natie die jaar na jaar meer geld blijft uitgeven aan militaire defensie dan aan sociale programma’s nadert de geestelijke dood”. Hij riep verder op tot een “revolutie van waarden” in de Amerikaanse samenleving als de beste verdediging tegen communisme, en “om die omstandigheden van armoede, onzekerheid en onrechtvaardigheid te verwijderen die de vruchtbare bodem zijn waarin het zaad van communisme groeit en zich ontwikkelt.”
“In een vrije samenleving zijn sommigen schuldig en zijn allen verantwoordelijk.” Abraham Joshua Heschel
Dit waren profetische toespraken die tot profetische actie leidden. Een paar maanden later vroeg CALCAV toestemming om een demonstratie tegen de oorlog te houden op Arlington National Cemetery. Toestemming voor een demonstratie werd geweigerd, maar een gebedsdienst werd toegestaan, waarbij elke persoon beperkt werd tot één zin. De manifestatie werd gehouden op 6 februari 1968. De volgende maand, op 25 maart 1968, slechts tien dagen voordat hij werd vermoord, keerde King terug naar een hotel in de Catskills om een toespraak te houden op een verjaardagsfeest ter ere van Heschel, bijeengeroepen door de Rabbinical Assembly of America, een overkoepelende organisatie van conservatieve rabbijnen. Dit was hun laatste bijeenkomst.
Waren Heschel en King de profeten van Amerika? Geen van beiden eiste de titel op, maar ieder sprak over de ander als een profeet. Toen hij King aan het publiek voorstelde, vroeg Heschel: “Waar in Amerika horen we vandaag een stem als die van de profeten van Israël? Martin Luther King is een teken dat God de Verenigde Staten van Amerika niet in de steek heeft gelaten. God heeft hem naar ons gestuurd. Zijn aanwezigheid is de hoop van Amerika. Zijn missie is heilig, zijn leiderschap van het hoogste belang voor ieder van ons.”
In antwoord daarop verklaarde King dat Heschel “inderdaad een waarlijk grote profeet is…. Hier en daar vinden we hen die weigeren te zwijgen achter de veilige veiligheid van gebrandschilderde ramen, en zij zijn altijd op zoek om de grote ethische inzichten van ons Joods-Christelijk erfgoed relevant te maken in deze dag en in deze tijd.”