In de meest elementaire zin bestaat ons lichaam voor ongeveer 70% uit water. Het is het medium waarin alle biochemische activiteit van onze cellen plaatsvindt.
Water is op vele andere manieren en in vele hoeveelheden nodig voor levende wezens. Water kan door levende wezens worden verbruikt, maar het kan ook een habitat voor hen zijn. Dieren die water als hun habitat of woonplaats gebruiken, worden waterdieren genoemd. Soms zijn er veel voedingsstoffen of chemische verbindingen opgelost in water, en de concentraties bepalen vaak welke dieren erin kunnen leven. Sommige vissen zoals haringen leven bijvoorbeeld in zout zeewater, terwijl tilapia en zalm in zoet water leven met zeer weinig of geen zoutconcentraties.
Planten:
Planten hebben voldoende hydratatie nodig om fotosynthese te kunnen uitvoeren. Ze halen het water dat ze nodig hebben uit de bodem via hun wortels. Het water in planten transporteert voedingsstoffen naar andere delen van de plant. Sommige planten, zoals de waterlelie, hebben veel water nodig, terwijl woestijncactussen maandenlang zonder water kunnen. Water houdt de plant stevig en rechtop (turgide). Zonder water worden ze slap, en gaan ze snel dood.
Sommige planten, zoals zeewier en algen, absorberen kooldioxide dat in water is opgelost.
Dieren:
Dieren hebben ook water nodig om de celactiviteit uit te voeren. Sommige dieren drinken regelmatig water om gehydrateerd te blijven, voedsel te verteren en lichaamsvloeistoffen op te bouwen. Sommige vissen hebben zout water nodig, terwijl andere zoet water nodig hebben. Veel vissoorten, zoals mosselen en forellen, halen zuurstof uit water.
Sommige dieren hebben water als hun habitat. Andere, zoals kikkers en schildpadden, hebben water nodig om eieren te leggen en zich voort te planten. De anaconda-slangen leven, samen met veel reptielen, in water. Zoet water bevat vaak veel opgeloste voedingsstoffen waar waterorganismen van afhankelijk zijn. Zonder water zullen ze niet overleven